Article by Roel During.
Als planners en ontwerpers zijn we geneigd om landschappen te begrijpen in de samenhang van de samenstellende onderdelen. Het zien en doorgronden van structuur en samenhang is ons met de paplepel ingegeven. Als we ons nu gaan interesseren voor het culturele landschap, dan kan zich het verschijnsel voordoen dat irrationele processen ten grondslag hebben gelegen aan de vormen die we waarnemen. Zo heeft professor Hofstee in zijn inaugurele rede “Over de oorzaken van de verscheidenheid in de Nederlandsche Landbouwgebieden” alle logische verklaringen geëlimineerd voor het ontstaan van de grote verschillen tussen de Groningse Woldstreek en het Zuidelijke Westerkwartier sinds 1870.[i] Door middel van deductie laat hij zien dat de verschillen niet zijn ontstaan door fysisch geografische of bodemkundige verschillen, niet door tradities in landbouwsystemen, niet door financiële verschillen of verschillen in de mate waarin er werkkrachten aanwezig zijn. Maar via een lange reeks van goed beargumenteerde en vervolgens terzijde geschoven oorzaken, komt hij uit bij het fenomeen status. Akkerbouw gaf meer status en geheel tegen de natuur in werden de kleigebieden met vette graslanden omgevormd tot akkerbouwgebieden, waarbij grote kapitaalsinvesteringen werden gedaan. Het is een voorbeeld van een contra intuïtieve ontwikkeling, die misschien zelfs wel irrationeel kan worden genoemd.
Dit voorbeeld roept de vraag op in hoeverre het mogelijk is om irrationaliteit in landschapsvorming te onderzoeken met ons rationeel begrippenkader en de onstuitbare neiging tot rationalisering en structurering.[ii] Als we a priori op zoek zijn naar gelaagdheid, naar structuur en samenhang,[iii]hoe kunnen we dan het onsamenhangende landschap onderzoeken? Kan dat altijd via deductie of is dit slechts een vorm van ongerijmde bewijsvoering? Deze vraag is van groot belang als we de invloed van bottom-up culturen in het landschap willen nagaan. Planners zijn zeer bedreven om achteruitkijkend de samenhang in landschapsontwikkelingen toe te schrijven aan een plan of aan een zekere beleidsontwikkeling. Ontwerpers zijn getraind om ditzelfde vooruitkijkend te doen, en daar de juiste concepten voor in te brengen. Maar wat te doen als deze concepten en plannen in het geheel niet sturend zijn geweest, of juist tegenreacties hebben opgeroepen? Dan hebben we te maken met het dilemma of de paradox van het rationaliseren van irrationaliteit.
Straat in Doel
In zijn boek De Achtste Transformatie, over planning en regionale identiteit, onderscheidt Rik Herngreen het apocrieve landschap, als een landschap zonder condensatiepunten, dat los staat van het canonieke landschap dat het verhaal verteld van de machthebbers.[iv] Het apocrieve landschap bevat de verhalen en betekenissen van autonome mensen, de onbepaalde, de officieuze en vaak onbewust waargenomen elementen en vormt als het ware de voorraad waaruit het canonieke kan worden gevormd. Hij heeft het canonieke landschap nodig om het apocrieve te definiëren en andersom. Een vergelijkbare tegenstelling wordt gevormd door het private en het publieke, dat een fundamentele distinctie is in de planning en dat ten grondslag ligt aan vrijwel alle landschapsontwerpen van de naoorlogse periode. Deze binaire tegenstellingen zijn van weinig waarde als men zich verdiept in bottom-up landschappen, daar staat namelijk het collectieve centraal. Het collectieve bevindt zich precies op de blinde vlekken die de onderscheiden tussen publiek en privaat en tussen canoniek en apocrief veroorzaken (meer over blinde vlekken ten gevolge van basale distincties bij Luhman[v]). Het collectieve is de uitdrukking van de strevingen van een groep mensen, die elkaar in meer of mindere mate weten te vinden in hun idealen en hun strategieën, en die ruimte claimen voor zelfrealisatie. Het idee van efficiëntie, waar veel van het overheidsbeleid mee doordesemd is, speelt nauwelijks een rol. In plaats van het scheiden van functies weet men gebieden vaak heel integraal te benutten. Dit speelt bijvoorbeeld een rol bij projecten rondom stadslandbouw en volkstuincomplexen. Hier streven bewonersgroepen naar het combineren van ontmoetingsruimten, natuurgebieden, cultuurhistorie, educatie, produceren voor de voedselbank en parkaanleg waar doorheen gewandeld kan worden.[vi] Hiermee snijden ze doorgaans alle beleidsterreinen aan die door verschillende wethouders worden behartigd. Hun reacties zijn vaak onbevredigend, want worden gesteld vanuit efficiëntie-denken. Had ik het geld dat is geoormerkt voor natuur ook anders en beter kunnen inzetten, is dan de vraag. Wederom wordt zo’n landschap dan weer gefileerd in onderdelen en verkaveld naar de categorieën die de overheid zelf hanteert. Landschappen van zelforganisatie zijn er in een grote verscheidenheid. Soms vormen ze een uitdrukking van autonomie en zeggenschap, soms gaat het om inspiratie uit het verleden waarin collectiviteit en saamhorigheid nog vanzelfsprekend was en soms gaat het overwegingen van duurzaamheid en rechtvaardigheid die ten grondslag ligt aan territoriale claims. We lopen deze protest, sociale en rechtvaardige landschappen na, om ze te voorzien van voorbeelden en discussiepunten.
Interessante landschappen zijn die van verzet. Forten, kleine polders, oude fabrieksterreinen en braakliggende terreinen zijn ideale plekken om een republiek uit te roepen. In Fort Pannerden hebben krakers gezeten en die wilden vrijwel zonder geld het fort restaureren, door samen te werken met scholen en ook veel zelf te doen.[vii] De omgeving van het fort werd natuurmuseum en daar probeerden ze mensen naartoe te lokken. De krakers waren escapisten, die niet mee wilden doen in deze samenleving waarin je hard moet werken om jezelf te verzekeren tegen van alles en nog wat. Hun landschap was er een van autonomie. Zelfs de Mobiele Eenheid had hen ondanks meerdere pogingen niet kunnen verdrijven. Het dorp Gansedijk en het dorpje Doel (bij Antwerpen), of de Horstermeerpolder en het eilandje Ruigoord, zijn voorbeelden van verzetslandschappen. Ze staan of stonden vol protestborden en deze protestborden hebben de mentaliteit van de bewoners weer veranderd. Mensen zijn minder volgzaam, minder individualistisch en sneller geneigd om actie te ondernemen en dit kan zich uiten in een zekere wanordelijkheid. In hun hoofden bevinden zich een aantal strijdtonelen en strijdpunten die zich ergens hebben afgespeeld en die zeker niet opgeruimd moeten worden. De logica van dit landschap is ontstaan in de actie.
Doel
Maar er zijn ook veel rustiger situaties, waarin burgerinitiatieven ontstaan omdat men zichzelf een sociale gemeenschap vindt waarin nabuurschap een belangrijke rol speelt. Het beeld van de eigen identiteit is geworteld in het verleden en daarvoor worden marken, boermarken, genootschappen etc. opnieuw uitgevonden en in een hedendaagse context geplaatst. Er wordt dan geëxperimenteerd met projecten op het snijvlak van landbouw, cultuurhistorie en natuur. Voorbeelden hiervan zijn er te over, zoals in het geval van de Boermarker Aa in Drenthe, en het programma de Goudsberg in Lunteren. In het laatste dorpje heeft men zelf een oude slooprijpe graanschuur herbouwd op een nieuwe plek en er een dorpshuis van gemaakt. De dorpsbewoners zijn al zo’n 100 jaar verenigd in het Lunterse Buurtbos en dat draagt bij aan het sociale kapitaal om dit soort projecten uit te voeren. Zo’n graanschuur wordt dan eigenlijk een nieuw condensatiepunt in het landschap, van waaruit weer nieuwe plannen worden ontwikkeld. Thans werkt men aan het idee van precisielandbouw op Celtic fields, en wederom kan je hier zien hoezeer de categorieën van de overheid worden doorsneden.
Graanschuur in Lunteren
De landschappen van duurzaamheid en rechtvaardigheid ontstaan op plekken waar mensen een serieus alternatief voor de consumptiemaatschappij willen vormgeven. Het kan gaan om kleinschalige energieopwekking of om duurzaam waterbeheer. Een mooi voorbeeld vind men in Culemborg, in de ecologische wijk EVA-Lanxmeer, waar de bewoners hun tuinen hebben verenigd tot een natuurgebied, de waterhuishouding duurzaam hebben vormgegeven (retentievijvers, helofytenfilters, wadi’s en slootjes), een verkeersluwe ontsluiting hebben georganiseerd enzovoorts.[viii] Ze vinden elkaar in een gemeenschappelijke leefstijl waarin een goed omgevingsbewustzijn centraal staat. De tuinen in mandelig eigendom zijn niet publiek, niet privaat maar er ergens tussenin.
Impressie van het toekomstbeeld voor de wijk EVA Lanxmeer van de geïnterviewde bewoners
De werkelijkheid van het ongeplande zelforganisatielandschap doen we te kort met deze driedeling, maar het maakt wel duidelijk dat autonomie, zelfrealisatie, sociale en ruimtelijke binding veel belangrijker zijn dan efficiëntie en het functionaliteitsdenken van de overheid. Het is een kunst om deze landschappen te onderzoeken, want hoe ga je dat doen zonder het begrippenkader en de overheidsgerelateerde normativiteit waarop de opleiding tot planner of landschapsarchitect is gebaseerd. Zien wij eigenlijk wel hetzelfde landschap als de mensen die er in wonen en die het hebben vormgegeven zien? Is het mogelijk om onbevooroordeeld te observeren en allerlei concepten van samenhang uit te schakelen?
Uiteraard zijn we geneigd om de voorbeelden die hierboven staan te zien als exemplarisch, maar is dat terecht? Of is het zo dat overal, als gevolg van de tijdgeest, er bottom-up landschappen ontstaan, maar dat we dat vooral willen beschrijven als de uitkomsten van participatie in een geslaagd planproces? Ons hoofd zit vol met oude gedachten en idealen en die gebruiken we om te zien en te begrijpen. Maar het bottom-up landschap kan niet worden begrepen vanuit de rationaliteiten van planning en ontwerp. De paradox van de rationalisatie van het irrationele landschap kan alleen worden doorbroken met goede waarnemingsstudies die zich niet beperken tot het ruimtelijke, maar die vooral proberen om het sociale en het symbolische te duiden.
Referenties
[i] Hofstee, E. W. (1946), Over de oorzaken van de verscheidenheid in de Nederlandsche Landbouwgebieden. Rede uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van hoogleraar aan de Landbouwhoogeschool te Wageningen, op 30 october 1946. Groningen: J.B. Wolters.
[ii] Hagens, J. E. (2010), 'The performance of landscape concepts in spatial planning. Branding, bonding and bridging about', Land Use Planning, 180. Wageningen: WUR.
[iii] Cate, F. t. (1998), Het lage(n) land. Een oproep vanuit de vakwereld. Amsterdam: NIROV, BNSP, NVTL.
[iv] Herngreen, R. (2002), De 8e transformatie. Over planning en regionale identiteit. Blauwe Kamer, tijdschrift voor landschapsontwikkeling en stedenbouw i.s.m. Uitgeverij Blauwdruk.
[v] Luhmann, N. (1995), Social Systems. Stanford, California: Stanford University Press.
[vi] Kruit, J. and Blitterswijk, H. v. (2009), 'Een Nieuwe Koekelt. Kloppend groen hart van Ede', Wetenschapswinkel rapport 258, Wageningen: WUR.
[vii] Duineveld, M., Dam, R. v., During, R. and Zande, A. (2010), The Importance of Being Nimby. Wageningen: Alterra, Wageningen UR,.
[viii] Kruit, J. and Veer, P. (2011), 'Bewonersparticipatie in het openbaar groenbeheer; ‘State of the art’ na vijf jaar groenbeheer in de wijk EVA-Lanxmeer (Culemborg)', Wetenschapswinkel Rapport 270., Wagenignen: WUR.
[ix] Schroevers, P. J. (1982), Landschapstaal. Een stelsel van basisbegrippen voor de landschapsecologie. Wageningen: PUDOC, Centrum voor Landbouwpublicaties en Landbouwdocumentatie.
mei 22, 2014
Comments